MAGA en het onderwijs in de Verenigde Staten
Waarover gaat het?
De overgang naar een nieuwe legislatuur met president Trump heeft al vele commentaren opgeleverd. De samenstelling van zijn ‘rariteiten’-kabinet doet alvast gretig de ronde. Ook nadat een volstrekt onbevoegde minister voor onderwijs is aangesteld. Daarvan wordt verwacht dat ze het ministerie van onderwijs zou afschaffen, aldus de retoriek van Make America Great Again. Het ministerie wordt ervan beschuldigd traditionele familiewaarden in gevaar te brengen door ‘woke’ thema’s aan te moedigen en financieel te ondersteunen. Het gaat dan om een bepaalde kijk op het verleden van onder meer de slavernij. Dat is de zogenaamde critical race theory. Maar ook het actief erkennen van transgenderidentiteiten. De vraag is nu of er met Trump, ondanks de krachtige taal, veel gaat veranderen. Gaat het ministerie van onderwijs echt worden afgeschaft? Het is in grote mate retoriek, zoals uit de volgende ruwe schets van het onderwijs kan blijken.
Gaat het ministerie van onderwijs echt worden afgeschaft? Het is in grote mate retoriek, zoals uit de volgende ruwe schets van het onderwijs kan blijken.
Voor de lectuur van die schets is het goed rekening te houden met drie rode draden die door die geschiedenis lopen. Vooreerst is het onderwijs in de Verenigde Staten gedecentraliseerd naar de deelstaten en binnen die deelstaten naar ongeveer 13.000 districten. Een tweede rode draad is het bipartisanaal overleg. Tot 2016, met het aantreden van Trump, werd het centraal onderwijsbeleid via overleg tussen de twee hoofdspelers Democraten en Republikeinen geregeld. Zowel rechts als links evolueerde dan naar het centrum. Dat gebeurde niet altijd in peis en vree, maar toch … het werkte. Een derde rode draad is het steeds in de schaduw aanwezige behaviorisme. Die typisch Amerikaanse filosofische stroming (met grondlegger William James) vaak ook vertaald in ‘pragmatisme’ schat elk gedrag dat niet waarneembaar is in als inefficiënt. Het gedrag kan wel bestaan, maar als je het niet kan waarnemen of verrekenen, blijf je er beter van af. Die filosofie is hetzij causaal, hetzij als een neveneffect terug te vinden in de grote bloei van de testpsychologie sinds de jaren twintig, maar ook in het industrieel Taylorisme, dat in diezelfde periode een enorm succes kende. Taylor legde de grondslag voor het meten van allerlei deelprocessen in de maakindustrie. Dat alles maakt van het onderwijs in de VS een systeem dat extreem gedomineerd wordt door cijfers.
Deze blog geeft een (weliswaar ruw) zicht op het onderwijs in de VS. Wie dat wil overslaan kan ook doorschakelen naar de eindconclusie over MAGA en onderwijs.
Aanzetten en tot samenwerking
Dat de deelstaten onafhankelijk zijn in het onderwijsbeleid sloot niet uit dat er vanaf het begin gemeenschappelijke afspraken werden gemaakt, die dan centraal zouden worden beheerd. Een zekere eenheid was er wel via de Grondwet, de gemeenschappelijke taal en munt en de regelmatige samenkomsten van de gouverneurs. Een nationaal ministerie was in feite overbodig.
Pas na WO II kwamen er meer echt federale initiatieven, nog zonder een echt ministerie. Belangrijk was in 1965, met president Johnson: The Elementary and Secondary Education Act. Daarmee werd een massa geld vrijgemaakt voor de verbetering van het onderwijs voor kansarme leerlingen in de diverse deelstaten. In 1969, onder president Nixon werd op federaal niveau het National Assessment of Educational Process (NAEP spreek uit als ‘Neep’) ingevoerd. Dit mechanisme van metingen zal van dan af een grote rol spelen in het vergelijken van de resultaten van de deelstaten. De bovenvermelde bloeiende testpsychologie en het taylorisme bevestigden een torenhoog geloof in de exacte meetbaarheid van intelligentie en schoolprestaties. (Voor wie al wat ouder is: in die tijd haalde De Groot daar tijdens een uitgebreide studiereis ook zijn inspiratie voor de bestseller ‘Vijven en Zessen’ in 1966). Het NAEP leverde en levert nog steeds jaarlijks een National Report Card op. Een belangrijke wet kwam er met de IDEA in 1975: de Individuals with Disabilities in Education Act. Die wet voorzag in een aanzienlijke centrale geldstroom voor kinderen met een handicap.
Een echt ministerie kwam er met de Democraat Jimmy Carter. Hij richtte dat in 1979 op met een echte ‘secretary of state’. Dat ministerie bleef echter tot de jaren negentig getrouw aan het principe van van ‘encourage, facilitate and inspire’. Echte macht had de minister nog niet. Er was wel geld voor nationale projecten als die eerst in ‘bipartisan’ overleg werden goedgekeurd. Dat betekende concreet de bekostiging van allerlei projecten voor de deelstaten.
Een mijlpaal
Een belangrijke mijlpaal in deze geschiedenis van het ministerie van onderwijs was het ‘ongeluksjaar’ 1983. In de eerste regeringsperiode van Reagan (1980-84 en 1984-88) verscheen een hele reeks negatieve rapporten over de toestand van de Amerikaanse economie. In de jaren 1980 tot 1984 was er immers in de VS een diepe recessie met veel werkloosheid, hoge inflatie en lage groei. Het meest gekende rapport ‘A nation at risk’ wees het onderwijs aan als de belangrijkste schuldige. Er werd in het rapport een extreem negatief beeld geschetst van het onderwijs in de VS.
De conclusies en aanbevelingen van het rapport gaven de richting aan van het van dan af bedrijfsgericht accountability beleid van de volgende regeringen. Concurrentie, vrije schoolkeuze, afrekening op resultaten en resultaatsgebonden verloning werden als remedie vooropgesteld.
In de paniekstemming van die periode namen de gouverneurs van de deelstaten het initiatief via hun vereniging de National Governors Association. Na een heel jaar vergaderen en commissiewerk kwamen de gouverneurs met een ambitieus rapport voor de dag: Time for Results. Er was een akkoord over een zestal grote rubrieken van eindtermen (core objectives). Daarnaast zette dit rapport de poort open voor verregaande keuzevrijheid voor ouders, gebaseerd op competitie, vergelijken van scholen en een systeem van centrale opgelegde toetsen. Ook de idee van merit pay, het betalen van leraren op basis van de resultaten op de centrale toetsen vond gretig gehoor. Die crisisstemming versterkte de vraag naar een stevig centraal ministerie.
In 1991 verscheen het plan van Bush senior dat het rapport van de gouverneurs op muziek zette: America 2000. Het ging om een echte ‘crusade’ via een negenjarig stappenplan.
Het gaf meteen het ontstaan aan de Charterscholen. Charterscholen krijgen veel vrijheid. Ze ressorteren niet meer onder een districtsbestuur en er is geen vakbondsoverleg. Het personeelsbeleid is geschoeid op de leest van een bedrijf, waardoor er bijvoorbeeld ook geen bekwaamheidsbewijzen worden vereist. De prijs daarvoor was dan wel de deelname aan een waslijst van centraal opgelegde toetsen, die dan ook als kwaliteitscriterium zouden gelden. De eerste charterschool werd in 1991 opgericht in Minnesota. Een fiere president Bush kon aankondigen dat op het einde van dat jaar al 25 staten het programma overnamen.
De splijtzwam
Maar naarmate de centrale overheid steeds meer toetsgerichte eisen aan scholen stelde, begon vanuit de Republikeinen en de vakbonden verzet te groeien. Vakbonden waren immers helemaal niet betrokken bij het project. Deelstaten wilden wel meegaan met de zes core objectives, maar wel met hun eigen vormgeving en dan was het vergelijken van de resultaten voor de hele VS niet zomaar wenselijk. Laat staan dat men ook binnen bepaalde deelstaten niet stond te springen om league tables te publiceren.
Toch stak tijdens de volgende legislatuur met Clinton (1992-1996 en 1996-2000) de bestendig terugkerende splijtzwam tussen ‘federalen’ en ‘regionalen’ de kop op. Clinton plande een sterke National Schoolboard met nog meer verplichtingen voor de deelstaten om de nationale ‘standards’ in de basisvakken over te nemen en om die op regelmatige basis te toetsen. Ook werden nu op beperkte schaal ‘vouchers’ ingevoerd om gezinnen uit achterstandsmilieus de kans te geven een ‘goede’ school te ‘kopen’. Het resultaat was in 1994 de belangrijke Improving American Schools Act. Nu werden deelstaten voor de eerste keer verplicht om dezelfde eindtermen te volgen. Bovendien moesten de deelstaten nu de voortgang van de resultaten opvolgen over tenminste drie leerjaren. Heel wat staten waren daar niet zo blij mee en maakten er dan ook een waterige versie van. President Bush de Tweede (2000-2004 en 2004-2008) zette daarom nog meer in op deze verplichting. En zo werd de bekende en beruchte wet No Child Left Behind (NCLB) met ‘bipartisan’ meerderheid in 2001 goedgekeurd. De wet was uitermate directief. Alle staten moesten alle leerlingen ieder jaar testen in het derde en het achtste leerjaar en in één jaar van het secundair onderwijs en dit voor wiskunde en lezen. Verder moesten alle leerlingen ook getest worden voor wetenschappen, eenmaal in de lagere school, het lager secundair onderwijs (middle school) en de bovenbouw (high school). Met statistische acrobatie werd ook de voortgang (Adequate Yearly Progress -AYP) gemeten. Alle staten, districten en scholen moesten hun resultaten publiceren. Er werd ook gesteld dat de leerlingen naar een benchmark van ‘proficiciency’ moesten vorderen. Indien ze daar niet aan voldeden kwamen er financiële sancties.
Deze wet was het begin van een steeds verder uitdijende centraal georganiseerde afreken-cultus in de Verenigde Staten. De toetsenmarkt, die voordien al een miljardenindustrie was verdrievoudigde de eerste zes jaar van de uitvoering van het NCLB programma. Het liep tot 2015 en kostte 15 miljard dollar. NCLB moest toen na vele klachten uiteindelijk worden afgevoerd. Het programma leidde tot valse verwachtingen, versmalde curricula en intensieve toetsvoorbreiding. Daar bovenop groeide zowel bij leerlingen, ouders als leraren een toetsmoeheid en een anti-toetshouding, inbegrepen een negatieve houding tegen het federale ministerie. De NCLB-wet ging er van uit dat je met straffen schoolverbetering kon garanderen. Wantrouwen tegenover leraren en hen als schuldige aanwijzen was een populair thema in de media.
Common Core
Intussen was er, parallel met het NCLB-programma in 2002, een privé-initiatief ontstaan van een aantal gouverneurs samen met een groep ‘superintendents’ van grote districten over een mogelijk gemeenschappelijk curriculum. De eerste regering Obama pikte in 2009 dit voorstel op om net als NCLB dit Common Core te verplichten. Het werd ingebed in het project Race To The Top (RTTT), een verstrenging nog van het NCLB-beleid. Het programma dat een budget kreeg van 4,5 miljard dollar kon aan districten voor drie doeleinden worden toegekend. Leraren moesten betaald worden rekening houdend met hun toetsprestaties. Laag presterende scholen moesten tot charter scholen worden omgevormd. Verder moesten in laag presterende scholen de directeur en de helft van het personeel vervangen worden. De deelstaten werden ook aangemoedigd om meer private charterscholen naast de openbare, op te richten. Met dit programma werd een grens overschreden waarbij de federale overheid ging verplichten in plaats van’ aanmoedigen’ en ‘ondersteunen’.
De voorstellen kregen flinke tegenwerking, niet alleen van de Republikeinen, maar ook van de vakbonden, die zich inmiddels nationaal sterker profileerden. Met steun van ouders leidde het zelfs tot een boycot van de centrale toetsen. De economische crisis vanaf 2008 met bezuinigingen voor onderwijs kwam daar bovenop. Inmiddels waren de Democraten bij Obama 2 (2012-2016) ook hun meerderheid in het Huis van Afgevaardigden kwijt. RTTT werd nu bipartisanaal afgezwakt tot de Every Student Succeeds Act (ESSE) van 2015. Het common core werd niet verplicht waardoor de deelstaten nu konden kiezen voor tests gebaseerd op het Common Core met de eigen vertaling per deelstaat of voor de jaarlijks geplande toetsen van het NAEP.
Dit is nog steeds de situatie, waarbij zowel Republikeinen als Democraten een politiek voorstaan van strikte accountability in wat een extreem marktmodel kan worden genoemd. De klemtonen zullen per deelstaat verschillen, afhankelijk van de daar bestaande meerderheden.
Binnen dit kader kregen charterscholen de wind in de zeilen. Ze kregen federale ondersteuning. Charterscholen hebben binnen de accountabilitycultus in het begin wel een belangrijke rol gespeeld. De bedoeling om als openbare school meer vrijheid te krijgen, was zeker vaak aanlokkelijk. Net zoals in vele andere landen waren de vijftig deelstaten niet altijd vies van een waslijst van reglementeringen en juridische procedures. Het oorspronkelijke doel om de prestaties te verbeteren, werd echter geleidelijk aan verdrongen door het ideologische principe van vrije schoolkeuze. Dat gaf het ontstaan aan de oprichting van ‘for profit’ scholen of van bepaalde dubieuze ‘evangelicals’ die er onverkort hun ideologie in konden investeren. De charterscholen kwamen terecht in een felle strijdpositie met het openbaar onderwijs waar in 2024 toch nog VS-breed 80 % van de leerlingen naar toe gingen. Het gaat momenteel om ongeveer 7000 scholen op een totaal van meer dan 100.000. Er is een grote diversiteit in de aard en kwaliteit ervan. Door een selectieve intake van de charters is het voor de openbare scholen weinig zinvol om met selectieve en vaak privé charterscholen vergeleken te worden.
In bepaalde (door Republikeinen geleide) staten wordt intussen het vouchersysteem breder ingezet. Ouders die voordien met eigen middelen een ‘betere’ school konden kiezen, worden nu ook vergoed om hun voorkeur te valoriseren. Binnen het federale ministerie onder Trump, probeerde minister Betsy DeVos het vouchersysteem met federale steun aan te moedigen. Geschat wordt dat momenteel gemiddeld 75 % van het voucherbudget gaat naar ouders die voorheen hun privé onderwijs zelf betaalden.
De ‘culture wars’
De regering Biden raakte niet ingrijpend aan het RTTT-project. Ze zette in op de versoepeling van het stelsel van leningen in het hoger onderwijs en streefde naar gratis kleuteronderwijs en ook gratis hoger onderwijs voor tweejarige community schools, die vooral een arbeidsmarktgericht karakter hadden. Overigens met weinig succes.
Een belangrijke factor in het Biden-ministerie was het ‘woke’- debat. Gestimuleerd door verwarring tijdens de Covid-periode, maar ook door allerlei rellen omtrent minderheden (Black Lives Matter bijvoorbeeld) kwamen allerlei actiegroepen tot stand. Discussies over de erfenis van de slavernij en de Native bevolking werden in de ‘critical race theory’ ingebed . Daarnaast verschenen actiegroepen omtrent LGBTQ+, seksuele identiteit en abortus op het toneel met expliciete of impliciete steun van het federale ministerie. Dat alles leidde tot de nu erg actuele ‘culture wars’ in de VS. Republikeinse meerderheden in bepaalde deelstaten, maar ook de Tea Party, De Moms for Liberty en allerlei actiegroepen vinden dat het openbare onderwijs de Amerikaanse ‘family values’ geweld aan doet. De roep naar meer privatisering, charters en vouchers kwam sterker naar voor. De vijftig deelstaten tonen daarin een bont palet van allerlei schakeringen.
Conclusie: gaat MAGA veel veranderen?
Het ministerie van onderwijs is nooit een sterkhouder geweest. Het gaat om een begroting van ongeveer 10 % van het gezamenlijke onderwijsbudget.
Zowel Republikeinen als Democraten blijven geloven in een federale behavioristische accountability met het vergelijken van scholen op basis van centrale toetsen. De toetsen van het NAEP blijven dus sowieso gevestigd in een centrale administratie, evenals een uitgebreid statistisch apparaat. Ook een centraal bedrag voor onderwijsonderzoek blijft waarschijnlijk centraal. Met deze megaprojecten is al een groot deel van het budget opgesoupeerd.
Er zijn daarnaast belangrijke centrale geldstromen, waar moeilijk kan aan geraakt worden. Het grootste bedrag bevat 19,1 miljard dollar voor de ondersteuning van scholen met kansarme leerlingen. De volgende topper telt 15,5 miljard dollar voor de hoger al vermelde IDEA wet voor kinderen met een handicap. Een afschaffing van het ministerie zou voor die geldstromen ook onverwachte effecten opleveren. Als die bedragen moeten opgebracht worden door de deelstaten zou dit de rijke deelstaten goed uitkomen. Die betalen meer dan ze krijgen. Vaak zijn dat deelstaten met een Democratisch overwicht. De armere staten die vaak Republikeins stemmen ontvangen dan minder dan ze nu kregen uit de grote pot. Er zal dus wel een soort federaal ministerie blijven; eventueel met een symbolische naamsverandering. Overigens is er ook een meerderheid van 60 senatoren op de 100 vereist om een ministerie af te schaffen.
Als er een verschil komt door de Trump-regering dan zal dat zich situeren in de geldstromen in verband met de ‘culture wars’. Er zal geen federaal geld meer zijn voor controversiële thema’s in de ‘woke’ sfeer. De ‘family values’, de ‘critical race theory’ en aanverwanten gaan naar de deelstaten. En dan zullen er diverse profileringen komen over die thema’s. In bepaalde staten organiseren de Tea Party of de Moms for Liberty een echte kruistocht voor de traditionele ‘family values’. Hallucinant zijn in die staten de lijsten in de schoolbibliotheken van verboden boeken. ‘De Hut van Oom Tom’, staat bijvoorbeeld op de zwarte lijst. Dat geldt ook voor thema’s in verband met LGBTQ+. Curricula worden in die richting herschreven. De grote staten Florida en Texas geven daarbij de toon aan, inbegrepen wettelijke regelingen voor die ingrepen. In Florida bijvoorbeeld is in 2023 een volledig nieuw curriculum voor ‘social studies’ ingevoerd, voor al de vakken die daarmee te maken hebben. Het document van 216 bladzijden wast de geschiedenis van de VS ‘wit’ en vermijdt thematieken over seksuele identiteit.
Uiteindelijk zou het enige verschil kunnen zijn dat geldstromen voorzien voor federale projecten, naargelang van de parlementaire meerderheid al of niet groter of kleiner worden. En in die geldstromen zullen er nog wel miljarden zijn die de regerende president wat soelaas bieden voor projecten hetzij in bipartisaan overleg, hetzij met een blauw Democratisch of rood MAGA-kleurtje.
Roger Standaert
Lees IMPULS – Onderwijstijdschrift voor leidinggevenden
Je onderwijsteam enthousiasmeren en engageren is cruciaal. Impuls helpt daarbij. Het biedt als enige onafhankelijk tijdschrift ter zake een waardevolle ondersteuning aan schoolleiders. Impuls publiceert vier keer per jaar artikelen, interviews, recensies en achtergrondinformatie over schoolleiderschap. Tussentijdse blogberichten geven kritische opinies bij de actualiteit.
Abonneren op het tijdschrift IMPULS:
https://gompel-svacina.eu/product/impuls-abo/
Reacties
Een reactie posten