Ontlezing: literatuuronderwijs in de gevarenzone

Waarover gaat het?

Er was nogal wat mediabelangstelling voor de resultaten van het Pirls-onderzoek over begrijpend lezen, die in dit voorjaar werden vrij gegeven. Het ging over toetsen die in 2021 werden afgenomen, tijdens de coronacrisis dus. Veel nieuws bevatte deze toets niet. We wisten al een hele tijd, en dat zonder internationaal onderzoek, dat het leesgedrag achteruitgaat. Peilingsonderzoek, rapporten van de inspectie en netgebonden toetsen hadden dat al duidelijk gemaakt. De Pirls-toets zat best goed in elkaar, maar de vanzelfsprekendheid waarmee onderzoekers landen gingen rangschikken, is een wetenschappelijke misvatting. Er zit zoveel ruis op dergelijke internationale toetsen dat rangschikkingen niet mogelijk zijn en uiteindelijk alleen maar leiden tot polarisering, doemdenken en hier en daar politieke toe-eigening.

Anders is het gesteld met de achtergrondgegevens die door Pirls werden verzameld. Die geven een meer kwalitatief zicht op de toch wel erg complexe nationale onderwijssystemen. Intussen is het alle hens aan dek en de initiatieven om meer in lezen te investeren, bewegen zich bijna in een eenparig versnelde beweging. Ze hopen daarmee het tij te keren.

De vraag blijft echter nazinderen in welke mate het onderwijs als zodanig verantwoordelijk is voor die achteruitgang. Het zal wel dat verhoogde inspanningen tot een zekere vooruitgang zullen leiden, maar de problematiek moet toch ook grondiger vanuit bepaalde evoluties in de samenleving worden bekeken. Die kunnen worden geplaatst onder de noemer van een toenemende ‘ontlezing’. Ontlezing is niet zomaar een probleem van gebrekkige aanpak in het onderwijs. De ontlezing is slechts een deelprobleem in de evolutie naar een digitale samenleving.

 

Enkele feiten op een rijtje

Het Pirls-onderzoek noteert dat Vlaamse ouders veel minder bezig zijn met leesactiviteiten voor peuters en kleuters. Slechts 27 % van de ouders zijn actief met geletterdheidsactiviteiten zoals voorlezen, vertellen of liedjes zingen. Het aantal boeken in huis daalt ook systematisch en 27 % duiden aan dat ze zelf niet graag lezen en 17 % zegt zelf nooit te lezen.

Vergeleken met de resultaten van 2006 bij een analoge toets is er een zeer sterke achteruitgang. Maar daar zit een logica achter. De ouders van toen (de zogenaamde ‘generatie X’) zijn nu vijftigers. Ze hadden nog boeken in huis en gingen ook nog meer naar de bibliotheek. De Y-generatie-ouders van de steekproef 2021 van tienjarigen (de zogenaamde millenials) zijn dertigers en die behoren al tot de internetgebruikers, die leven met de iPhone en sociale media. Je kan zeggen dat als je ouders voortdurend met hun smartphone bezig zijn of met hun tablet, of zappen van de ene Netflix-serie naar de andere, je als jongere niet geneigd bent om iets anders te doen.

Er is heel wat onderzoek over de digitale activiteiten van jongeren. De moeilijkheid is dat binnen die digitale activiteiten niet duidelijk is of en in welke mate het over lezen gaat. Je kan immers ook digitaal lezen en informatie opzoeken. In elk geval zorgen de apps en websites met films, muziek, games en sociale media voor een concurrerende opvulling van de tijd, vergeleken met het lezen op zich. Het zogenaamde tweejaarlijkse apenstaartjaren- onderzoek van 2022 geeft daarover wat cijfermateriaal, respectievelijk bij kinderen van 6 tot 12 jaar en bij jongeren van 13 tot 18 jaar (Vanwynsberghe, 2023). De meest populaire sites bij jongeren zijn YouTube (96 %), WhatsApp (91%), Snapchat (91%), Instagram (83%), TikTok (81%), Netflix (74%). Facebook gaat achteruit met 49 % en verder heb je dan nog Spotify, Disney+, Pinterest, Ketnet, FB Messenger enzovoort.

Wat de schermtijd betreft zien we tijdens de schooldagen 18 % jongeren die er meer dan 4 uur over doen. Op vrije dagen gaat het om 45 % jongeren en 25 % kinderen. Voor games zijn er 33% jongeren die er tijdens de schooldagen meer dan één uur per dag aan besteden. En dan zijn er nog de sociale media waarvoor 31% jongeren zeggen dat ze er al eens hun slaap voor laten. 23 % van de jongeren vinden zichzelf verslaafd aan de sociale media en 12% voelen zich rot zonder sociale media.

Gabriels rapporteert onderzoek in Vlaanderen waarbij jongeren gemiddeld 58 sms’en verzenden (Gabriels, 2016, 148).

Hisgen en van der Weel brachten het leesgedrag in Nederland in beeld. Nederlanders lazen in 1975 nog 6,1 uur per week. In 2018 was dat nog nauwelijks 1,5 uur per week. In 1990 werden in de Nederlandse bibliotheken nog 180 miljoen boeken ontleend; in 2019 nog slechts 60 miljoen.

Uit het PISA-onderzoek van 2018 bij vijftienjarigen blijkt dat de Vlaamse jongeren het laagst scoren van alle deelnemende landen op de index van leesplezier. 60 % van de leerlingen zegt enkel te lezen om informatie op te zoeken en alleen als het moet. De helft van de vijftienjarigen vindt lezen tijdverlies en slechts 17 % zien lezen als een van hun favoriete hobby’s.

Er zijn ongetwijfeld nog heel wat andere bronnen, maar deze bloemlezing volstaat om indringende vragen te stellen

Ahlers en Boenders hebben zich gebogen over de Z-generatie (geboren 1995-2005). Die jongeren bevolken nu het secundair en hoger onderwijs. Het portret, nogal ruw samengevat, ziet er als volgt uit. De jongeren:

  • bekijken minimaal vijf maal een scherm per dag;
  • zijn 24/7 verbonden met vrienden;
  • ze delen alles met de cloud: games, muziek, films, boeken en vooral belevenissen;
  • hebben een aandachtsboog van gemiddeld 10 seconden, met veel zappen als gevolg;
  • vervelen zich snel;
  • vinden razendsnel informatie maar verwerken die oppervlakkig.

Al deze feiten zitten in een maatschappelijke context van ontlezing.

 

Planetaire woordinflatie

Ontlezing is dus niet zomaar een probleem van een onvoldoende aanpak in het onderwijs, zoals sommigen suggereren. Het leesgedrag evolueert mee met de evolutie van de digitale samenleving. Niemand minder dan schrijver Stefan Hertmans heeft zich in een essay gebogen over de groeiende ontlezing in de samenleving. De aloude bekende schriftelijke cultuur botst tegen een opkomende cultuur van artificiële woordproductie. Het medium van de geschreven cultuur lijdt aan statusverlies en aan verlies aan waarheidsgehalte. Wat geschreven wordt, is onderhevig aan manipulatie door nieuwe technologieën, waardoor er massaal allerlei variabele waarheden ontstaan. Net zoals foto’s aangepast worden tot nieuwe portretten via fotoshopping. Wat geschreven wordt via de pers en de literatuur kon tot voor kort gelden als een waardevolle morele hoeder van het woordgebruik. Maar nu is die geschreven cultuur onderhevig aan een algemene inflatie. Geschreven teksten zijn geen autoriteit meer maar vormen een onophoudelijk ‘wereldomspannend geruis’. Dat uit zich in stroomversnellingen van meningen, ‘van-horen-zeggen’, citaten en slogans en niet in het minst in oppervlakkig knippen en plakken. Woorden worden, net zoals cellen overwoekerd door wildgroei. Niets moet nog worden geloofd; alles kan even goed. Er is geen waarheid meer maar een eindeloos zich vertakkende woordwoekering. Op sociale media ontbreken de poortwachters, die wel terug te vinden bij de traditionele media. De waarheid wordt meer en meer een sociaal verschijnsel. Tot zo ver Hertmans.

Min of meer intelligente mensen filterden dus in het verleden de informatie in prioriteiten en aandachtspunten tegenover de oneindige ego-boodschappen en toevalligheden. Zo ontstond een robuust raamwerk van wat belangrijk is en van wat bijzondere aandacht vraagt tegenover niet belangrijke informatie. Niet toevallig bieden canons tegenwoordig referentiepunten aan om die filter te vervangen. Onderzoek, twijfel en streven naar correctheid worden nu echter – in de woorden van Geert Mak - verdrongen door een wereld van hypnose, exhibitionisme en collectief welbehagen (Mak, 2012, 147). Twitterstormen over triviale zaken maken dat de echt belangrijke feiten ook het statuut krijgen van een zekere onbenulligheid. De media volgen getrouw dat spoor en worden meer en meer een aanhangsel van de informatie en desinformatie die de vloedgolf van het internet verschaft.

Kranten kiezen bewust voor opinies waarvan sowieso kan verwacht worden dat ze de sociale media beroeren. Dat trekt bezoekers op de eigen website, die op haar beurt grondig wordt opgevolgd met bezoekcijfers en meest gelezen artikels. Praatprogramma’s doen daarbij niet onder. Kijkcijfers, leescijfers gaan zo hand in hand met de sociale media-hypes. Algoritmes sturen dus ook al de traditioneel bestaande poortwachters aan. Daarenboven overheersen bij de algoritmes de negatieve berichten, waardoor polarisatie in de hand wordt gewerkt. En zo wordt het aantal clicks de weg van de waarheid, die dan ook meer en meer polarisering veroorzaakt.

 

Een IK-gerichte digitale samenleving

Meer en meer krijgen beeldvoorstellingen en het gesproken woord voorrang op de geschreven taal. Het gaat ook meestal om korte boodschappen. Instagram en allerlei sociale media vertegenwoordigen de vox populi; influencers geven de denklijnen aan en emoties primeren boven feiten. Het onmiddellijke-IK wil individuele ervaringen. Dat alles staat tegenover duiding, analyse en objectiviteit.

Deze evolutie leidt tot een samenleving waarbij het IK primeert boven solidariteit. De nieuwe technologieën zijn, ook volgens Hertmans, technologieën van het Zelf. Je wordt je eigen centrum via je clickgedrag. Het algoritme bevestigt je eigen oordelen en vooroordelen. De gebruikers ervan worden passieve ontvangers zonder enig kritisch besef. De internetgebruiker raakt opgesloten in zijn eigen algoritmisch bevestigde community. Door eindeloos te scrollen en te zappen gaat tegelijkertijd de aandachtsboog inboeten.

Deze evolutie van de Zelfgerichtheid vertaalt zich naar de hele samenleving. Er zijn geen ideologische partijen meer, maar thema’s. De Links-Rechts dichotomie verdwijnt. Er zijn geen partijen meer maar ‘bewegingen’. Specifieke situaties en emotionele uitbarstingen leiden tot een ‘one- shot’ maatschappij. De verzuilde samenleving wordt een samenleving met ontelbare zuiltjes. Ten slotte uit zich het collectieve Zelf-streven in strikte bewegingen naar identiteiten van ‘wij’ tegenover de anderen.

Onze oude culturele gewoonten gaan op in een totaal nieuw denken, dat door computers wordt gestuurd. De oude lineaire en alfabetische leescultuur dreigt te verdwijnen in het voordeel van de snelle algoritmen en hun eindeloze mogelijkheden om woorden en betekenissen te herstructureren of te vervormen. Het geschreven woord met zijn onderliggend symbolisch cultureel kapitaal wordt geviseerd omdat het de vrijheid van het ik begrenst. De planetaire woordinflatie die zich uit in de alomtegenwoordige overkill van losse contexten zonder duiding bedreigen de mogelijkheden van de literatuur.

 

Werk aan de winkel

Gezien de bovenstaande analyse is het niet zo evident om het tij te keren. De maatschappij is in de dagelijkse gang van zaken erg veranderd door de mogelijkheden (en beperkingen) van digitalisering van de informatie en communicatie. Het heeft weinig zin die evolutie te ontkennen. Er wordt minder tijd aan lezen as such besteed omwille van de concurrentie met de stroom aan apps en websites en uiteraard ook met het gamen en de sociale media. Bovendien worden de opvoedende generaties geleidelijk eveneens drukke smartphone en streaming gebruikers, die niet zomaar een rolmodel zullen zijn voor het lezen van niet utilitaire lectuur in artikels en romans en in literatuur in zijn algemeenheid.

De digitale evolutie gaat hard. De technologische toepassingen van de digitalisering beïnvloeden meer en meer ons leven. De AI-revolutie zal alomtegenwoordig zijn. Algoritmes die achter allerlei apps zitten, sturen meer en meer wat er in een samenleving gebeurt. Onrustwekkend is dat veel mensen de achtergrond die achter deze algoritmes zit onvoldoende kennen en kunnen inschatten. Machines en algoritmes dreigen een belangrijke waardemeter te worden, die bepaalt hoe je een waardevol lid van een samenleving kan worden.

De school zal haar koers moeten aanpassen als ze wil omgaan met de digitale samenleving. Dat blijkt ook meer en meer door de aandacht die de algemene thematiek van mediawijsheid krijgt. Een belangrijk onderdeel daarvan is nu net het begrijpend lezen. De school zal best een tegengewicht vormen tegen oppervlakkigheid, vlinderen en ongericht lezen.

Er is echter een maar…

Jongeren zijn slechts een goede 20 % van hun tijd (zonder 8 uur slaap gerekend) op school bereikbaar. De eigen digitale, sociaal-economisch gekleurde omgeving blijft met meer dan 75 % van die tijd de overhand halen. Dat wordt een hele klus voor de doelstellingen van het onderwijs. De school moet daarom ademruimte krijgen om intensief aan ontlezing te werken. Beter nog is te rekenen op de medewerking van de ouders, maar dan komen we opnieuw in het straatje van ‘haves’ en ‘have nots’; in dit geval op het gebied van leescultuur in de thuisomgeving.

Omdat het dagelijks leven van de samenleving meer en meer evolueert naar digitale communicatie in diverse vormen, inbegrepen de hele entertainmentdigitalisering (streaming van video’s en muziek), zal de tijd besteed aan begrijpend lezen relatief gezien afnemen. De noodzaak aan non-fictioneel lezen zal er nog wel zijn voor handleidingen, bijsluiters, toelichtingen en uiteraard vakliteratuur. Dat aandeel in het lezen zal wel standhouden. Maar ook vaak in combinatie met visuele animaties en podcasts. Anders is het gesteld met het fictioneel lezen, waar het nuttigheidsaspect minder weegt en dat daarom uit de boot dreigt te vallen. De ontlezing heeft voornamelijk te maken met fictioneel lezen en precies daar zal de school compenserend moeten werken.

Wat betreft non-fictie, het zakelijk en utilitair lezen (vakliteratuur, nuttige informatie, folders, gebruiksaanwijzingen …) is de uitdaging groot maar haalbaar. Ouders en jeugd erkennen de complexiteit van het internetgebruik. De motivatie om daarin te leren, zal minder moeite kosten dan de motivatie voor fictie in verhalen, romans en de literatuur als globaalconcept zoals die in boeken, tijdschriften en bibliotheken is terug te vinden. Daar zullen we ons moeten bij neerleggen. Non-fictionele teksten zonder bijgaande illustraties, video-animaties en geluidsfragmenten zullen eerder uitzondering worden. Maar voordat er duidelijkheid is over de exclusieve voordelen van die combinaties is het best om de act van het lezen zelf niet te lossen. Dus het inoefenen van zakelijke teksten zonder bijkomende hulpmiddelen blijft op de leesagenda, zij het met beduidend minder tijdsruimte. Dat laatste, maar ook de geselecteerde combinaties met beeld en geluid, kunnen alleen maar volop renderen indien de impact van de alomtegenwoordige smartphone op school wordt ingeperkt. Er valt iets voor te zeggen om de smartphone op school te verbieden, tenzij ze functioneel zijn voor een bepaalde doelstelling.

Voor fictie en literatuur is er echter meer werk aan de winkel. Daar staat het signaal op rood.

 

Literatuur: signaal op rood

Terug naar het essay van Hertmans. In zijn woorden: de bibliotheek moet niet worden vervangen door ‘verbeelding’ in de letterlijke zin van het woord.

Er wordt soms meewarig neergekeken op de notie van leesplezier vanuit de idee dat echte literatuur per definitie zwoegen moet zijn. De hierboven vermelde resultaten van een PISA-onderzoek over leesmotivatie zeggen al genoeg. Dat is erg jammer want het lezen van verhalen en romans verruimt het denken naar buitenzintuigelijke dimensies van fantasie, creativiteit, spiritualiteit en beleving van menselijk gedrag. Het lezen van fictie brengt je in contact met de rijke en beeldende taal van schrijvers, waardoor je taalvaardigheid inherent toeneemt.

Leesplezier moet gevormd worden door een bewuste didactiek, die tegengewicht biedt tegen de makkelijk toegankelijke online wereld met instant bevrediging. Literatuur vraagt een minimum aan concentratie, die kan worden opgebouwd door jongeren in kennis te brengen met laagdrempelige literatuur en die stap voor stap te verrijken. De inherente en continue impact van het regelmatig lezen van fictie op de verstandelijke en emotionele ontwikkeling van de leerlingen wordt vaak onderschat. Omdat het een impliciet leerproces is dat bij wijze van spreken zich vertakt in de hele eigen en individuele breinstructuur van de lezer, is het vaak onzichtbaar. Binnen een op meetbare prestaties gerichte leercultuur is het lezen van fictie een vreemde eend in de bijt. Het is in de echte zin van het woord een procesdoelstelling. Je leert steeds meer bij door het lezen zelf en mettertijd vult de hele lectuur je brein op met nieuwe prikkels, elementen, ideeën, visies en beschouwingen.

Literatuur brengt jongeren in contact met diverse verhoudingen tussen mensen, met concrete levensverhalen, ethische dilemma’s, andere identiteiten en dit telkens met taalregisters die daarbij aanleunen

Daarom zal de school, zeker wat betreft het lezen van fictie, ernstige inspanningen moeten leveren om in de minder dan 25 % tijd die haar gegund is, kinderen en jongeren te stimuleren tot het lezen van verhalen, poëzie, romans en literatuur in het algemeen. Zeker wanneer de gezinsomgeving zelf lustig tokkelt op smartphone, luistert met Spotify en zich te goed doet aan series op Netflix en dergelijke zal de school het beste van zichzelf moeten geven. Naast het stimuleren van non-ficioneel begrijpend lezen (vaak in combinatie met visuele en auditieve media) zal dat voor fictie en literatuur moeilijker zijn. In een op ‘efficiëntie’ en ‘productie’ gerelateerde cultuur met steeds maar meer toetsencultus en cijfercompetitie, dreigen anders die dimensies van verhalen, romans en literatuur in de brede zin verwaarloosd te worden. Persoonlijke verrijking via het lezen van fictie is een procesdoelstelling en hoeft niet te leiden tot gemiddeldes en standaarddeviaties in prestaties. Het gaat om latent voortdurend leren. De manier waarop begenadigde schrijvers de alledaagse realiteit en de wereld-en leefproblemen vormgeven in verhalen en taalrijkdom, boort diepere dimensies in een persoonlijkheid aan. Verbeelding, inlevingsvermogen, creatief denken, morele dilemma’s afwegen en buiten-de-lijnen-denken versterken de kennis met wijsheid.

Wellicht wordt het in stand houden van het lezen van verhalen, romans en poëzie de grootste uitdaging voor de ontlezingssamenleving.

 

Bronnen

Ahlers, J. & Boender, R. (2011). Generatie Z. Ken ze, begrijp ze en inspireer ze voor een beter leven. Amsterdam, Betram en De Leeuw, 232 blz.

Hertmans, Stefan (2022). De verbeelding van de bibliotheek.-In: Hertmans, S., Verschuivingen. De Bezige Bij, 167-187.

Hisgen, R. & van der Weel, A. (2023). De lezende mens. De betekenis van het boek voor ons bestaan. Atlas Contact, 334 blz.

Launspach, T. (2023). Asociale media. Utrecht: Spectrum, 176 blz.

Vanwynsberghe, H. e.a. (2022). Onderzoek apestaartjaren: de digitale leefwereld van kinderen en jongeren. Gent: Mediaraven, 63 blz.

Vernooy, K. (2022). Begrijpend lezen op de basisschool. De tekst centraal; Antwerpen/’s-Hertogenbosch, Gompel&Svacina, 186 blz.

Wennekers, Annemarie, Huysmans, F. & de Haan, J. (2018). Lezen in Nederland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 144 blz.


Lees IMPULS – Onderwijstijdschrift voor leidinggevenden

Je onderwijsteam enthousiasmeren en engageren is cruciaal. Impuls helpt daarbij. Het biedt als enige onafhankelijk tijdschrift ter zake een waardevolle ondersteuning aan schoolleiders. Impuls publiceert vier keer per jaar artikelen, interviews, recensies en achtergrondinformatie over schoolleiderschap. Tussentijdse blogberichten geven kritische opinies bij de actualiteit.

 


Abonneren op het tijdschrift IMPULS:

https://gompel-svacina.eu/product/impuls-abo-2023-2024/


#onderwijs #pirls #ontlezen #lezen

 

Reacties